Waarom voelen Franse plaatsnamen Frans aan?
Een interview–onderzoek met Aron Groot van Gevleugelde Woorden
Een paar jaar geleden was ik met mijn geliefde op vakantie in Frankrijk. We sliepen bij de verbouwde boerderette van oom Fons in een gehucht dat iets van 3 uur rijden onder Parijs lag, en er was daar niet veel meer te doen dan van dorp naar dorp te rijden, om kastelen en cafeetjes te checken. Tijdens dat rijden vroegen we ons dingen af, zoals waarom in Franse plattelandshuizen de luiken altijd dicht lijken te zijn, waarom er zo weinig mensen op straat zijn, of al die mensen overleden zijn, of de huizen met de gesloten luiken vol lijken liggen. Nou ja, autopraat. Maar een vraag die we ons bedachten gaf mij ‘hemige opwinding’, en dat was de vraag waarom Franse plaatsnamen eigenlijk zo Frans aanvoelen. Wat maakt het aan de Franse naam waardoor je hem leest op een plaatsnaambordje of wegwijzerbordje en dan denkt: ‘ah, yes, Beauvais: we zijn in Frankrijk’? Amiens, Compiègne: waar blijft de camembert, weetjewel? En kijk, bij sommige namen, zoals die van de wijk ‘Belleville’ of de plek ‘Thonon-les-Bains’ is het antwoord daarop schijnbaar triviaal: de Franse zelfstandige naamwoorden 'ville' en 'bains' zitten in de naam verwerkt. Maar wat is het aan andere eigennamen dat ze die specifiek Franse ~vibe~ geeft?
De vraag stellen is een ding, het uitzoeken een tweede. Gelukkig was daar toen Aron Groots nieuwsbrief Gevleugelde woorden, over vergelijkende taalkunde. Hij doet het nu bijna een jaar met groot enthousiasme en behoorlijk wat online succes, en terecht: het plezier waarmee hij zijn kleine zoektochten naar de oorsprong van woorden uiteenzet is voelbaar tijdens het lezen. Omdat hij zoveel van taal en de oorsprong van woorden weet, dacht ik dat hij misschien wel raad zou weten met mijn vraag, en bovendien wilde ik hem ook graag spreken om meer te weten te komen over zijn nieuwsbrief, dus toen ik hem daarnaar vroeg zei hij sure, leuk, is goed, en drie weken later zaten we bij de Engelbewaarder (door omstandigheden aan dezelfde tafel als waar ik de jongens van De Buswuif interviewde). We spraken elkaar drie kwartier op band over Franse en andere eigennamen, en over Gevleugelde woorden. Na afloop zei ik: zullen we een biertje drinken, Aron zei nee, ik moet nog werken, en toen hij mijn beteuterde gezicht zag zei hij, ach god, wat zeg ik nou, ik heb eigenlijk erg veel zin in een biertje. Toen dronken we een (1) biertje en daarna voelde ik me enorm opgetogen door de ontmoeting.
Goed, Franse plaatsnamen, hoe zit dat? Waarom voelen die Frans?
“Ik wil beginnen bij het gedeelte van je vraag waarin je stelt dat er ook Franse eigennamen zijn die Franse zelfstandig naamwoorden in de naam hebben.”
Daarmee bedoel je namen als ‘Belleville’ of ‘Thonon-les-Bains’, toch?
“Ja, precies. Je kunt je afvragen waarom er überhaupt Franse plaatsnamen zijn zónder woorden als ‘baine’ of ‘ville’ in de naam. Om meteen een voorbeeld uit Nederland te geven: ‘Amsterdam’, daarin zit het woord dam, en iets van het woord ‘Amstel’, de rivier. Daar kan je je een voorstelling bij maken. Maar je hebt ook namen als ‘Haarlem’. Wat is ‘Haarlem’? Waar verwijst dat naar? Iets met ‘haar’? Waarschijnlijk niet. Dus hoe komt zo’n naam dan tot stand?
En laat ik dan nóg een Nederlands voorbeeld geven: waar komt een plaatsnaam als ‘Zwolle’ vandaan? Als je naar de geschiedenis van ‘Zwolle’ als naam kijkt, dan blijkt dat te verwijzen naar het oude gebruik van het woord ‘zwellen’, en dat betekende zoiets als ‘verhoogd’. Dus ‘Zwolle’ lag toen het gesticht werd of ontstond waarschijnlijk net iets hoger dan andere plekken in de buurt. Ik denk dat iedere plaatsnaam uiteindelijk begint met een soort aanduidingsnaam, die zo helder mogelijk is voor de bedenker van het woord en de andere taalgebruikers. Je wil mensen een plek aanwijzen, en dat wil je zo duidelijk mogelijk doen. Dus het ‘verhoogde’ of ‘gezwollen’ deel van het land, daar verwijs je dus zo helder mogelijk naar. Maar met verloop van tijd verliezen plaatsnamen die helderheid, omdat de context waarin ze ooit hun naam kregen verandert, terwijl die plaats wel gewoon blijft bestaan.”
Plaatsnamen zijn een soort tijdscapsules, een soort gestolde taal?
“Ja, precies, een soort fossielen. En daarom voelen ze na verloop van tijd zo ‘vreemd’ aan: de plaatsnaam blijft naar iets verwijzen wat ooit bestond, terwijl context, de taal zelf, de wereld en de mensen veranderen. We zouden een verhoogde plek nooit meer ‘een zwolle’ noemen.”
En hoe zit dat dan in Frankrijk?
“In Frankrijk heb je ook dat ‘gestolde’ van de taal, maar er zit nog een dimensie bij. In dat land leefden aanvankelijk de Kelten, voordat die door de Romeinen werden overlopen, geassimileerd, vermoord - daar zat ook flink wat genocide bij. De Kelten kennen we nu uit Ierland en Wales en Schotland, maar vroeger zaten ze dus ook in Spanje, Zwitserland, Duitsland.
Een paar namen die je noemde in je vraag - Amiens, Compiègne - hebben Keltische (of specifieker: Gallische) wortels, vermengd met de Romeinse geschiedenis in Frankrijk. Amiens is door de Romeinen vernoemd naar de Keltische stam die op die plek woonde, en die de Ambiani werden genoemd. Amiens is daar dus een verbastering van. Van Compiègne is het niet helemaal zeker, een theorie is dat het komt van het Latijnse compendium, wat staat voor een ‘kortere weg’, omdat het een snelle weg zou zijn tussen verschillende plekken.”
Is de Franse taal dan zelf ook een samenraapsel van dat Keltische en het Latijn?
“Het Frans is echt een Romaanse taal, die komt gewoon voor het belangrijkste deel voort uit het Latijn. De Keltische invloed is minimaal. Daar staat tegenover dat die plaatsnamen nog wel ontzettend Keltisch zijn. Die zijn overgerepresenteerd.”
Waarom?
“Nou, toen de Romeinen kwamen en in het Latijn plaatsnamen gingen aanduiden, namen ze die Keltische namen soms gewoon over, al kon het soms wat verbasteren in het dagelijkse taalgebruik. Maar die Romeinen gingen niet het wiel opnieuw uitvinden of alles geheel nieuwe namen geven, omdat dat alweer niet erg duidelijk of helder zou zijn. Dus via de Romeinen werd de Keltische plaatsnaam ‘Lugdunum’ uiteindelijk in het Frans ‘Lyon’. Zo'n lettercombinatie ly komt in normaal, uit het Latijn ontwikkeld Frans, helemaal niet voor.”
Maar dat is dus zo’n fossiel of historisch artefact?
“Ja. En zo komen we trouwens eindelijk ook op een soort van echt antwoord op je hele vraag - waarom klinken Franse steden Frans? - en het antwoord is misschien een beetje flauw, maar dat is omdat ze Frans zijn, en jij dat weet.”
Haha, man, ok, maar, wat? Ik voel wat je zegt, maar je moet het met meer woorden uitleggen.
“Nou kijk, geschreven taal is eigenlijk erg arbitrair. Een woord als Compiègne schrijf je met C-O-M-P-I-E-G-N-E, maar dat je dat vervolgens als ‘kompjenje’ uitspreekt, maakt het ook weer Frans, snap je? Het is je voorkennis van het Frans die het ook voor een groot deel dat Franse gevoel geeft: jij weet dat je dat uitspreekt als ‘kompjenje’, en hoewel dit misschien voelt als een cirkelredenering, is ‘hoe iets voelt’ afhankelijk van je voorkennis. Je snapt het samenspel tussen geschreven en gesproken taal in het Frans een heel end. Maar zou je bijvoorbeeld Roemeense plaatsnamen in een keer herkennen?”
Ja, waarschijnlijk wel een beetje, door die gekke kringeltjes boven en onder de letters enzo.
“Ok, ja, doordat je weet dat ze diakritische tekens gebruiken. Maar snap je wat ik bedoel: als je nog ‘verder’ gaat kijken, houdt het misschien een keer op met je voorkennis, en dan heb je geen enkel ‘gevoel’ meer bij wat een plaatsnaam is.”
Ik vind dit antwoord zowel opwindend als teleurstellend, vreemd genoeg. Maar het brengt me wel bij een nieuwe vraag: wat is het dan aan het Frans dat het specifiek ‘Frans’ laat voelen. Wat zijn de kleinste eenheden in een taal die daarvoor zorgen? Waarom voelt ‘-iegne’ op zijn Frans ‘Frans’? En waarom voelt de ‘-schede’ in Enschede Nederlands?
“Elke taal heeft sowieso bepaalde klanken die toegestaan zijn en bepaalde klanken die niet toegestaan zijn. Iedere taal heeft bovendien zijn eigen regels van welke klanken wel of niet achter elkaar kunnen komen. Sommige woorden zijn realistischer in een taal dan andere. Het woord ‘prap’ bestaat bijvoorbeeld niet in het Nederlands, maar het zou best een logisch woord kunnen zijn, terwijl een woord als ‘rpap’ dat juist niet is. Dat noem je de ‘fonotactische regels’, maar daar zou ik meer over moeten opzoeken, want dat is niet helemaal mijn terrein meer.”
Hoe ontstaan zulke regels?
“Dat is iets wat groeit doorheen de tijd. Als je ver genoeg terug gaat komen bijvoorbeeld het Frans en het Nederlands uit eenzelfde voorloper van beide talen gegroeid. Op een gegeven moment zijn ze uit elkaar gaan groeien, maar je kunt dat spoor terugvolgen naar een gemeenschappelijke oorsprong.”
Is dat dat ‘Proto-Indo-Europees’ waar je het in je nieuwsbrief zo vaak over hebt?
“Ja, het Frans en Nederlands komen allebei uit die taal voort, die zo’n 5000 jaar geleden werd gesproken.”
Ok maar hoe zit dat dan. Ik snap dat eigenlijk niet. Waar werd dat gesproken? Hoe weten we dat?
“Ja, dat werd gesproken door een soort volk dat waarschijnlijk leefde ergens in wat nu Oekraïne en een stukje Rusland was. Dat hebben we kunnen uitzoeken door talen met elkaar te vergelijken. Er was toen nog geen schrift, maar door klanken te vergelijken en doordat er archeologische en genetische aanwijzingen voor zijn weten we dat.”
Ok, geweldig, ik ben toch een stuk verder zo, ik denk de lezer ook. Maar nu we hier toch zitten: vertel nog wat meer over wat wél jouw terrein is. Ik weet dat je in de redactie van Propria Cures hebt gezeten en in die hoedanigheid een keer een grap van mij op De Speld (terecht) dom hebt genoemd, wat doe je nog meer?
“Dat van die grap weet ik niet zo meer, ik schreef veel in die tijd, maar ik heb veel geleerd daar over schrijven en jezelf worden in de grote stad Amsterdam. Nu studeer ik vergelijkende taalkunde in Leiden, en dat is echt geweldig.”
Op Reddit en en social media vinden veel mensen je nieuwsbrief geweldig, is dat op je studie ook zo?
“Haha, nou daar geven ze er eerlijk gezegd niet zoveel om. Die mensen zijn veelal zo slim en toegewijd aan hun vak dat wat ik doe voor hun vaak klein bier is.”
Als ik je nieuwsbrief lees voel ik het plezier van je onderwerp eraf spatten. Waarom vind jij vergelijkende taalkunde zo mooi?
“Het is voor mij denk ik een hele pure vorm van kennis. Ik vind het zo insane dat je die stappen van de Proto-Indo-Europese taal naar het Latijn en naar het Frans en Nederlands gewoon kunt volgen. Je kunt de oorsprong van woorden gewoon helemaal herleiden. Veel sociale of geesteswetenschappen zijn zo ideologisch gekleurd, of meteen met allerlei zaken geladen. Bij vergelijkende taalkunde ga je idealiter gewoon na waar taal vandaan komt en hoe het zich ontwikkeld heeft, en dat is redelijk exact.”
Waarom denk je dat je nieuwsbrief zo aanslaat? Ik snap het ergens wel en ergens ook helemaal niet. Waarom worden de mensen woest enthousiast van weten wat de oorsprong van woorden is?
“Ja, het voelt voor mij als een hele niet pretentieuze manier om met taal om te gaan. Omdat taal eigenlijk altijd pretentieus is. Je bent altijd door hoe je praat aan het laten zien hoe intelligent je bent. Of juist hoe anti-intellectueel je bent. Maar vergelijkende taalkunde is amoreel ofzo. Misschien is dat het.
Ik moet nu ook denken aan een vage jeugdherinnering, waarin ik mogelijk de hoofdpersoon was. Iemand, misschien was ik het, maakte de vergissing te denken of zeggen dat ‘nazi’s’ en ‘naties’ hetzelfde waren. Ik denk dat ik het verschil niet snapte. Maar dan wordt er gelachen en denk je: ok, ik wil dit niet meer fout doen. Terwijl het woord ‘natie’ natuurlijk ook gewoon in nationaal-socialist zit, maar dat terzijde.”
Herkenbaar.
“Ik denk dat het voor veel mensen zo geldt: ze willen het goed doen op het gebied van taal. Als je toevallig niet weet dat je Arkansas als ‘Arkensaw’ uitspreekt, sta je in een keer vijf - nul achter, sociaal gezien. Mijn nieuwsbrief is daar een klein beetje tegengif tegen, denk ik.”
Met veel dank aan Aron voor het interview en zijn meedenken en meekijken. Volg en lees allemaal Gevleugelde woorden! Het is een uitstekende publicatie, je tijd meer dan waard. Gevleugelde woorden.
Cees Nooteboom schrijft in 'De omweg naar Santiago' ook over plaatsnamen, in een verslag van zijn reis naar de stad Soria. Daar moest ik aan denken bij het lezen van het eerste deel van dit – interessante! – interview. Nooteboom schrijft dan wel niet over Franse plaatsnamen, maar over Spaanse, maar ik heb het toch even overgetypt, omdat het ook gaat over plaatsnamen 'als een soort tijdscapsules, een soort gestolde taal', zoals het in het interview wordt genoemd:
'Turend op de kaart laat ik Spaanse namen over mijn tong gaan... La Almunia de Doña Godina, Alhama de Aragón, Sistema Iberico, Laguna Negra de Urbión, als een ketting van woordjuwelen liggen die dorpen, passen, vlaktes, stromen rond de harde, korte klank van Soria, elke naam ooit eens door iemand bedacht en nu een ding gworden dat mensen elkaar achteloos aanreiken: ik ga vanavond naar Soria, ik kom uit Soria. Het is onmeetbaar wat er in namen zit samengebald, hoeveel duizenden of miljoenen keren dat ene woord, dat nu alleen nog maar een plaats betekent, is uitgesproken en opgeschrevne, in wat voor vormen het voortsluimert in kadasters, rondhangt op briefhoofden, stafkaarten, opdoemt in brieven en dagboeken, aktes en rekeningen, opvliegt uit de monden van kinderen, nonnen, moordenaars: 'Ik ga vanavond naar Soria, ik kom uit Soria.' Het heeft macht, zo'n woord: het zal zich laten zeggen, later, ondenkbaar veel later, door onvoorstelbare monden die nu nog niet bestaan. En denk erom, nooit ben je ergens niet in een naam, niet in een streek met een naam, op een berg met een naam, in een plaats met een naam – altijd vertoef je in het een of andere woord dat door anderen – nooit gezien, allang vergeten – bedacht is, ooit voor het eerst is opgeschreven. Wij zijn altijd in woorden.'